De filosofische vragen die voortkomen uit de meest alledaagse situaties zijn misschien wel het leukst. Niet per se omdat je dan tijdens kringverjaardagen aan je half-oplettende oom kunt uitleggen ‘wat je nou eigenlijk doet tijdens een studie filosofie’, maar vooral omdat ze jezelf eraan herinneren hoe prikkelend de filosofie kan zijn. Want dat laatste is niet altijd gelijk evident. Bij een cliché en abstract vraagstuk als “wat maakt een kunstobject goed?”, hoor je misschien zelfs de esthetici al steunen en kreunen. Voor dit stuk laat ik die bestaande kunstfilosofie even voor wat het is, en kijk ik vooral naar hoe zo’n vraagstuk zich manifesteert in mijn persoonlijke intuïties en alledaagse overpeinzingen. Perfect voor een uit de hand gelopen column.
Om op mijn middelbare school te komen, moest ik vroeger altijd zo’n zestien kilometer fietsen. Veertig minuten trappen langs de eindeloze provinciale weg – muziekliefhebbers weten dat dat precies lang genoeg is voor een gemiddeld album. Ikzelf luisterde vaak naar Pornography van The Cure. Een naargeestige plaat, donker en deprimerend als de nacht, maar tegelijkertijd prettig motiverend dankzij de beukende ritmesectie. “It doesn’t matter if we all die…”, het zijn openingslyrics die perfect resoneren met een tegendraadse zestienjarige die vastberaden is om als middelbare scholier z’n eigen lot uit te vogelen, alsook de zin van het leven en het ‘waarom’ van de rest van de wereld. Al helemaal tijdens het ploeteren in de tegenwind.
Een muzieksmaak ontwikkelt met de dag, maar die favoriete albums, die blijven altijd. Ook wanneer er nieuwe favorieten om de hoek komen kijken. Dat laatste levert soms wel denkstof op, misschien wel meer dan die existentiële crises tijdens de middelbare school. Want hoewel ik Pornography als mijn favoriete The Cure-album had bestempeld, besefte ik met de jaren dat Disintegration – The Cure heeft inderdaad niet zo veel met gezellige albumtitels – langzaamaan óók wel een favoriet was geworden. En dat laatste kon ik eigenlijk wat beter onderbouwen. Want productioneel vond ik Disintegration wat diepgaander, qua songwriting wat uitdagender, en zo waren er wel wat meer criteria waarmee ik mijn waardering voor die plaat kon uitdrukken. Dat gold dan weer wat minder voor Pornography. Desondanks bleef de laatstgenoemde plaat een bijzonder favoriete-plaat-gevoel oproepen.
Om beide albums in hun eigen waarde te laten, creëerde ik een onderscheid tussen ‘het beste album’ en ‘mijn favoriete album’. Dan zei ik: “Nou, Disintegration is wel hun beste album, wegens deze-en-deze reden, maar Pornography blijft wel m’n favoriet, want die luister ik het allerliefst.” Bevriende muziekliefhebbers beaamden de validiteit van deze distinctie, we en maakten er allemaal veelvuldig gebruik van.
Onderscheiden hebben implicaties. Wie ‘het beste’ album niet als haar ‘favoriet’ beschouwt, lijkt te veronderstellen dat er buiten dat favoriete-plaat-gevoel bepaalde criteria zijn waarmee je de kwaliteit van de muziek kunt meten. Want anders was dat gevoel op zichzelf immers een prima reden geweest om je favoriete album ‘het beste’ te noemen. Nu geloof ik wel in het bestaan van criteria waarmee je de kwaliteit van muziek kan meten. Ik noemde er al een paar: songwriting, productiekwaliteit, conceptuele samenhang, beheersing van instrumenten, sfeer, toepasselijkheid van songteksten, noem maar op. Maar wat deze criteria precies zeggen, is mij niet altijd gelijk duidelijk: ze zijn niet eenduidig te interpreteren, en mijns inziens bovendien relatief aan bijvoorbeeld de doelen en beoogde sfeer van de muziek. Zo vind ik het betekenisloos om te zeggen dat een progressieve rockopera ‘beter’ is dan een opname van een lomp punkconcert, bijvoorbeeld omdat het eerstgenoemde complexer of gevarieerder is. Want die punkband had waarschijnlijk een totaal andere muzikale insteek met hun muziek – een insteek die ze vermoedelijk weer een stuk beter verwezenlijkten dan zo’n opera. Appels en peren. Of punkplaten en rockopera’s, dus.
Maar hóe je die criteria gebruikt, is misschien niet het grootste probleem. Op een gegeven moment begon ik me namelijk af te vragen of ik ze überhaupt zou móeten volgen. Want is het niet wat te bescheiden om te zeggen dat, bij mijn beoordeling van ‘het beste’ album, die criteria zwaarder wegen dan mijn eigen persoonlijke beleving? Die criteria zullen uiteindelijk immers grotendeels van buitenaf gedicteerd en geconceptualiseerd zijn: bijvoorbeeld door muziekcritici, conservatoriumdocenten, of je veilige muzikale (internet)bubbel. Goed en wel, maar ik vraag me soms af: zouden die externe criteria leidend moeten zijn voor wat ik het beste vind? Is het simpele feit dat ik ergens het meest van geniet, of dat ik iets het liefst luister, geen reden om iets het beste te noemen? Anders ben ik misschien te afstandelijk van mijn eigen smaak. Of denk ik – al dan niet bewust – dat mijn eigen smaak niet goed genoeg is om ‘het beste’ te waarderen voor wat het is. Dat levert soms twijfelachtige scenario’s op, bijvoorbeeld wanneer de neiging heb om half verontschuldigend mede te delen dat ik écht wel begrijp dat album X het beste album is, maar dat ik album Y toch liever luister.
En dan hebben we het nog niet eens gehad over wat dat ‘beste’ precies betekent, want het is niet alsof muzieknerds het daar ooit over eens zijn. Omdat die mogelijke criteria soms wat onduidelijk zijn, geven ze soms meer controverse dan duiding. Hoe ze worden toegepast, en wat dan uiteindelijk als ‘het beste’ wordt bevonden, lijkt dan uiteindelijk óók neer te komen op een soort subjectief oordeel. Dan kun je je afvragen: als ‘het beste’ en ‘je favoriet’ beide een soort subjectief oordeel blijken, heb je ze alle twee dan nog wel nodig?
Misschien wel als je het nuttig vindt. Een mogelijk onderscheid is immers dat je ‘het beste’ baseert op criteria en argumentatie, terwijl je je favoriet baseert op gevoel en intuïtie. Dat laatste is dan misschien een soort je ne sais quoi. En omdat wij muziekliefhebbers ook beredenerende wezens zijn, willen we soms iets dat concreter is dan dat. Want wie wint er internetdiscussies met sentimenteel gedoe en vage gevoelens? Voilà, daar is het onderscheid tussen smaakbeleving en beredeneerde smaak.
Onder de streep weet ik het dus ook nog niet precies. Dat is misschien ook iets dat je kunt uitleggen wanneer je die oom vertelt over filosofie (terwijl je ‘m nog een biertje toeschuift) – dat je soms bescheiden moet zijn in je zoektocht naar antwoorden. Soms levert die zoektocht immers vooral meer vragen op. Misschien een reden om toch eens wat dieper in de wijsgerige esthetiek te duiken.